Auteursarchief: Cornette

Het waaknaaldje

waaknaaldje Daar lig ik dan op de acute opname. Zes  mensen op een kamer in een splinternieuw ziekenhuis en genoeg te zien en te beleven. DeMan was net weer naar huis na achterlating van de meest noodzakelijke dingen zoals een telefoon en een iPad en ik lig aan mijn omgeving te wennen. Daar komt een verpleegster die in het voorbijgaan zegt: “U krijg zo een waaknaaldje.”

Ik zeg: “een wat?”
“Een waaknaaldje.”
“Ik weet niet wat een waaknaaldje is maar ik hoef het niet hoor” probeer ik nog hoopvol.
Maar nee, “iedereen heeft een waaknaaldje dus u krijgt er ook eentje” kraait ze vrolijk.
Dat je iets moet omdat iedereen het heeft. Een dommere reden kun je niet bedenken.
Een kwartier later komt ze aan met haar bakje en naaldjes. Ze gaat naast me zitten en begint op mijn rechterhand te kloppen. Daarna begint het prikken. Prikken hier, prikken daar, prikken overal.
“Uw aderen schieten steeds opzij” zegt ze.
“Ik geef ze geen ongelijk” piep ik zachtjes.
“Dat gaat niet lukken” constateert Florence Nightingale. “Ik ga even de linkerhand proberen.”
Links kiest ze voor de zijkant van mijn pols want de aderen op mijn linkerhand komen uit hetzelfde nest als die op de rechterhand en dat vertrouwt ze dus niet. Maar helaas, ook de linkerpols is weerbastig en wederom lukt het niet een waaknaaldje erin te proppen.
“Ik draag het wel over aan de nachtdienst. Die komen het straks wel even doen” zegt ze en wenst me welterusten. Met een dikke zwarte rechterhand en een pimpelpaarse linkerpols val ik snel in slaap na deze vermoeiende en spannende dag.

’s Morgens om half zes word ik wakker gemaakt door de nachtzuster die een klein lampje aanknipt naast mijn bed en fluistert: “Ik kom even een waaknaaldje zetten”. De rest van de zaal snurkt nog. Ik lig op mijn zij met mijn linkerarm bovenop de dekens. Dat is handig want ze gaat het waaknaaldje bovenop mijn linkeronderarm zetten. Ze voelt en klopt en zegt dan vrolijk: “Even een handdoek pakken om eronder te leggen.”
Persoonlijk vind ik dat een ietwat verontrustende mededeling en dat meld ik dan ook maar even. Ze lacht en zegt: “Ja kijk, ik ben wel goed in het plaatsen van waaknaaldjes maar minder goed in het aftoppen ervan.”
Mijn dag kon nu al niet meer stuk. Wat een pret en jolijt in het schemerdonker van de ziekenhuiskamer. Ze gaat vrolijk aan de slag en het lukt haar zonder knoeien en gezeur om het waaknaaldje zijn plaats te wijzen.
“Gaat u nog maar even wat slapen” fluistert ze als ze het lampje uitknipt. Van slapen kwam niet veel meer en omdat ik toen nog niet wist hoe ernstig het was heb ik me aangekleed en ben op zoek gegaan naar een grote kop koffie.

En die kwam ik gelukkig snel tegen.

Bij de trombosedienst

Twee dagen in de week kun je ’s morgens tussen 09.00 en 09.30 terecht bij de trombosedienst die een kamertje ter beschikking hebben in de huisartsenpost. De huisartsenpost zit in hetzelfde gebouw als het bejaardenhuis. De oudere medemens hoeft niet eens over straat maar kan via een verbindingsdeur zo naar de artsenpost en dus ook naar de trombosedienst. Erg handig.

Sinds kort mag ik ook tweemaal per week naar de trombosedienst. Op advies van iemand die het weten kan ging ik zo laat mogelijk want dan ben je direct aan de beurt en zit je niet “tussen al die ouwe zeuren”. Maar ja, dan maak je ook niks mee want je staat zo weer buiten.
Daarom ga ik nu vroeg en dat is veel leuker. Je moet wel even de gewoontes leren kennen anders krijg je onherroepelijk problemen.

Er is een nummertjesautomaat. Zonder dat ding zouden er oorlogen uitbreken tussen de bejaarde medemensen want iedereen wil NU aan de beurt zijn. Nummertje trekken dus.
Vervolgens neem je plaats in de rij stoelen tegenover het lichtbakje met nummers zodat je dat schermpje goed kunt zien. Om 5 voor 9 is die rij volledig bezet door mensen met een nummertje in hun hand.

Om 09.00 klinkt het eerste “aan de beurt” geluid en zie je een nummer oplichten. Vanmorgen begon het met nummer 32.
Vervolgens buigt iemand in de rij stoelen zich voorover en zegt: “Nummer 32”.
Dat gaat dan de hele rij langs. Iedereen zegt een keer “Nummer 32”.
“Ja, nummer 32”
“Nummer 32?” (vragend)
“Ik denk nummer 32”
Je kunt bij het noemen van het nummer kiezen voor
1. Op je eigen nummertje kijken
2. Langs de rij kijken
3. De persoon die opstaat en het prikkamertje inloopt nakijken
4. Naar het lichtbord kijken

Ik zat naast het lichtbord in plaats van aan de overkant en dus tegenover de rij met wachtenden.
Men begon zich al heel snel druk te maken over het feit dat ik niet op dat lichtbord kon kijken en dus niet wist welk nummer er aan de beurt was. Dat mag natuurlijk niet want stel dat ik mij zou vergissen en voortijdig op zou staan. Ik werd dus nummer 5 van de mogelijkheden in het rijtje en een aantal mensen koos er voor om mij steeds te vertellen welk nummer er nu aan de beurt was en tegelijk probeerden ze erachter te komen welk nummer ik had zodat er in ieder geval gecontroleerd kon worden dat ik niet voor mijn beurt ging.

Het gaat allemaal erg snel dus het bijhouden en opnoemen van de nummers die op het bord verschenen is nog een hele klus voor de rij wachtenden. Bovendien dunt de rij snel uit omdat er mensen richting prikkamer gingen dus dan moet de rest het overnemen.

Je hebt ook de “ongeduldigen” die niet in de rij gaan zitten maar nerveus voor de ingang van het prikkamertje gaan staan wiebelen. Steeds als er iemand in of uit het kamertje wil zeggen ze “oh sorry” en stappen opzij maar direct daarna gaan ze weer in de weg staan. Is zo’n wiebelfiguur daadwerkelijk zelf aan de beurt dan wordt de plaats voor de ingang razendsnel ingenomen door een volgende die al verdekt opgesteld stond achter de kapstok.

Ik ga nooit meer laat. Ik ga voortaan altijd vroeg.
Zulke toneelstukken daar moet je in het theater erg veel geld voor betalen en hier is het helemaal gratis.
Ik had overigens nummer 44.